Diagnostiek

Hoe wordt ARFID vastgesteld?

Het vaststellen van ARFID (Avoidant/Restrictive Food Intake Disorder) vraagt om een zorgvuldige en multidisciplinaire aanpak. Omdat ARFID verschillende oorzaken en subtypes kan hebben, bestaat de diagnostiek uit meerdere stappen. Hieronder lees je hoe de diagnose ARFID in de praktijk wordt gesteld en welke onderzoeken helpen om ARFID betrouwbaar te herkennen.


1. Uitgebreide intake en klinisch interview

De ARFID-diagnose begint met een grondige bevraging van:

Dit gesprek helpt om de symptomen van ARFID duidelijk in kaart te brengen.


2. Medisch onderzoek en groeicontrole

Om medische oorzaken uit te sluiten en de gevolgen van het eetpatroon te beoordelen, volgt meestal een:

Dit is belangrijk om mogelijke voedingsstoffentekorten of ondervoeding tijdig op te sporen.


3. Psychologische diagnostiek

Een psycholoog, psychiater, psychotherapeut, psychologisch consulent, gedragswetenschapper of gedragscounselor onderzoekt:

Vaak worden gestandaardiseerde ARFID-screenings gebruikt, zoals:

Deze tests maken de ARFID-subtypes duidelijk, wat essentieel is voor een gerichte behandeling.


4. Observatie van eetgedrag

Soms wordt het eetgedrag rechtstreeks geobserveerd, bijvoorbeeld:

Dit helpt om sensorische reacties, angstsignalen en vermijdingsgedrag nauwkeurig te beoordelen.


5. Evaluatie van de impact

ARFID wordt pas gediagnosticeerd wanneer het eetgedrag leidt tot:

Deze stap bepaalt ook de ernst van de eetstoornis.


6. Multidisciplinaire conclusie

Een diagnose wordt idealiter gesteld door een gespecialiseerd team, zoals:

Samen beoordelen zij of de DSM-5-TR criteria voor ARFID worden vervuld en welk subtype (gebrek aan interesse, sensorische gevoeligheid, angst voor aversieve gevolgen) aanwezig is.


Waarom is een correcte ARFID-diagnose belangrijk?

ARFID wordt vaak gemist of verkeerd begrepen. Een juiste diagnose:

ARFID heeft grote gevolgen op biologisch, psychologisch en sociaal vlak. Wanneer men ARFID te laat vaststelt, ontstaat een bepaald eetpatroon wat moeilijker te veranderen is. De impact op kinderen en hun gezinnen is groot waardoor een vicieuze cirkel ontstaat. Bovendien is er een verhoogd risico op eetstoornissen in de adolescentie of volwassenheid indien er geen intensieve multidisciplinaire behandeling volgt. Verder blijkt dat ARFID steeds subklinisch ontstaat met mildere tot ernstigere eetproblemen. Indien de detectie hiervan en de juiste ondersteuning uitblijft, breidt het eetprobleem steeds verder uit tot het uiteindelijk uitmondt in ARFID. Dat is vaak het geval bij de eerste twee subtypes. Het derde subtype ontstaat doorgaans wel plots doordat er een duidelijke traumatische gebeurtenis aan de basis ligt. Niettemin kan met zekerheid gezegd worden dat ARFID doorgaans sluimerend ontstaat. Vroegdetectie is dus cruciaal om escalatie te vermijden. Hoe sneller ARFID herkend wordt, hoe beter de prognose.