Subtypes
ARFID kent 3 verschillende subtypes. Deze kunnen zowel apart alsook samen voorkomen.
Gebrek aan interesse
Bij dit subtype van ARFID staat een opvallend gebrek aan interesse in eten of drinken centraal. Het gaat niet om "geen zin" hebben in eten op bepaalde momenten, maar om een structureel en hardnekkig patroon waarbij iemand te weinig motivatie of drang voelt om te eten. Hierdoor kan de totale voedselinname ernstig te laag worden. Vaak gaat dit ook gepaard met een verstoorde hongerprikkel. Sommige mensen voelen deze niet of niet goed aan, of deze kan oncomfortabel voelen waardoor er als reactie alsnog niet of te weinig gegeten wordt. Ze kampen ook vaak een met een verzadigingsgevoel dat te snel optreedt, waardoor ze zich snel 'vol' voelen. Dat kan tot angst leiden voor dit gevoel waardoor er nog minder gegeten wordt.
Mensen met dit subtype beschrijven vaak dat:
ze niet aan eten denken, of vergeetachtig zijn rond maaltijden;
ze weinig of geen hongergevoel ervaren;
eten als een last of verplichting aanvoelt in plaats van iets aangenaams;
ze zich na kleine hoeveelheden al snel vol voelen (snelle verzadiging);
ze moeite hebben om maaltijden op tijd of volledig af te maken.
In de praktijk zien we dit vaak al in de babyfase tot uiting komen. Deze baby's melden zich niet uit honger waardoor ouders of verzorgers steeds zelf het initiatief tot voeden moeten nemen. Ze eten weinig en traag omdat ze de intrinsieke motivatie om te eten missen. Ook later valt de beperkte interesse steeds meer op. Mensen met dit subtype ARFID vergeten vaak te eten als niets of niemand hen eraan herinnert.
Ontstaan
De oorzaak verschilt per persoon. Vaak zien we een combinatie van:
lage interne signalen van honger en verzadiging (te weinig homeostatische honger);
het gebrek aan de 'zin in eten', er niet van kunnen genieten (te weinig hedonische honger);
prikkelgevoeligheid of een lichaam dat eten niet als prioriteit "aanstuurt";
neiging tot hyperfocus op andere interesses, waardoor eten naar de achtergrond verdwijnt;
langdurige stress, angst of overprikkeling, die eetlust kan onderdrukken.
Bij deze groep is er vaker ondergewicht of een slechte groei.
Mogelijke gevolgen
Door het chronisch te weinig eten kunnen onder meer deze problemen ontstaan:
gewichtsverlies of onvoldoende groei bij kinderen;
energieschaarste, vermoeidheid en concentratieproblemen;
tekorten aan voedingsstoffen;
fysieke klachten zoals duizeligheid, lage bloeddruk of maag-darmklachten.
Sensorische gevoeligheid
Bij het subtype sensorische gevoeligheid speelt de zintuiglijke ervaring van voedsel een grote rol. Het eten wordt vermeden of beperkt vanwege de uiterlijke kenmerken, smaak, geur, textuur, temperatuur of kleur. Deze prikkels worden als intens, onaangenaam of overweldigend ervaren, waardoor bepaalde (of veel) voedingsmiddelen moeilijk of onmogelijk zijn om te eten.
Mensen met dit subtype kunnen:
zeer selectief zijn in wat ze eten;
sterk reageren op texturen (bijv. "slijmerig", "korrelig", "vezelig");
heel subtiele smaakverschillen proeven;
moeite hebben met gemengde gerechten waarbij smaken of structuren door elkaar lopen;
afkeer ervaren bij geuren, bepaalde temperaturen of onverwachte sensaties in de mond.
Deze reacties zijn geen "kieskeurigheid", maar een echte overprikkeling van de zintuigen, die stress, angst en zelfs walging kan opwekken. Daardoor is hun eetpatroon vaak beperkt tot een aantal veilige voedingsmiddelen waarvan ze weten wat ze kunnen verwachten. Door terug te vallen op enkele voedingsmiddelen worden de zintuigelijke prikkels verminderd en is er voorspelbaarheid rondom eten. Die zaken geven de veiligheid die deze groep ARFID patiënten erg nodig heeft.
Mogelijke gevolgen
Door het mijden van veel voedingsmiddelen kunnen:
voedingsstoffen ontbreken (bijv. te weinig vezels, vitamines of eiwitten);
het eetpatroon steeds beperkter worden;
maaltijden stressvol worden voor de persoon én het gezin;
sociale situaties zoals feestjes, restaurantbezoek, meerdaagse schoolreizen of vakanties uitdagend of zelfs onmogelijk zijn.
Ontstaan
De oorzaak verschilt per persoon, maar vaak spelen één of meer factoren mee:
een sensorische gevoeligheid die in aanleg aanwezig is (veel voorkomend bij o.a. autisme, ADHD, hoogsensitiviteit of hoogbegaafdheid);
angstgevoeligheid;
gevoeligheid voor verandering (een sterke voorspelbaarheids- of controlebehoefte rond eten);
negatieve ervaringen met voedsel in het verleden;
natuurlijke voorkeuren die zich tot extreme selectiviteit ontwikkelen.
Angst voor aversieve gevolgen
Bij dit subtype staat angst centraal: de persoon vermijdt eten omdat hij of zij bang is voor onprettige of gevaarlijke gevolgen. Dit kan gaan om angst voor stikken, overgeven, buikpijn, allergische reacties of andere nare lichamelijke sensaties. Vaak is deze angst ontstaan na een traumatische ervaring met eten, of door iets dergelijks bij anderen te zien gebeuren.
Mensen met dit subtype kunnen:
plots of geleidelijk voedsel gaan vermijden na een negatieve ervaring (bijv. verstikkingsmoment, hevige misselijkheid, braken, ernstige allergische reactie, voedselvergiftiging);
bang zijn dat eten iets ergs veroorzaakt zoals pijn, misselijkheid, braken, verslikking;
veel tijd besteden aan controleren van eten, langzaam eten of extreem kleine hapjes nemen;
heel specifieke voedingsmiddelen of hele voedselgroepen vermijden omdat ze als "gevaarlijk" voelen;
sterke angst- of paniekreacties ervaren bij de gedachte om bepaalde dingen te eten.
Het gaat hierbij niet om "niet willen", maar om echte angst, die het eetgedrag en het dagelijks functioneren ernstig kan beïnvloeden. Mensen die dit subtype ARFID ontwikkelen na een verslikincident durven nadien vaak enkel nog vloeibare voeding te eten om de kans op verslikking te verkleinen. Na braakincidenten gaat de voorkeur doorgaans uit naar licht verteerbare voeding om een vol gevoel te vermijden. Het gebeurt ook dat ze erg wantrouwig tegenover voedingsmiddelen staan vanuit de angst om ziek te worden. Deze mensen zullen de houdbaarheidsdatum vaak controleren en zijn erg voorzichtig bij het eten.
Gevolgen:
De gevolgen lijken op die van andere ARFID-subtypen, maar de emotionele belasting is vaak groot:
gewichtsverlies of onvoldoende groei bij kinderen;
verminderde energie, voedingstekorten of medische problemen;
sterk toegenomen angst en vermijdingsgedrag rond maaltijden;
stress in het gezin en beperkingen in sociale situaties;
soms een groeiende lijst van "gevaarlijk gevoelende" voedingsmiddelen.
Ontstaan:
Mogelijke oorzaken zijn onder andere:
een traumatische eetervaring, zoals verstikken, kokhalzen of braken – of deze zien bij iemand anders;
een episode van hevige misselijkheid of buikpijn die aan een bepaald voedsel wordt gekoppeld;
angststoornissen die het eetgedrag beïnvloeden;
een algemeen verhoogde gevoeligheid voor lichamelijke sensaties (gevoelige keel, maag of darmen);
imitatie of modelleren van angstig eetgedrag binnen het gezin.
Vanuit deze ingrijpende ervaring worden er negatieve associaties met eten gelegd. Men is daarbij bang dat het incident zich opnieuw zou voordoen door gewoon te eten zoals voordien. Zo treedt er sterk vermijdingsgedrag op rond eten.